Lies Van Gasse componeerde een bundel waardoor de lezer zich begeeft als door een stad. Nieuw in haar oeuvre is de focus op de actualiteit.
Sinds haar debuut Hetzelfde gedicht steeds weer (2009) publiceert dichter-kunstenaar Lies Van Gasse tegen een duizelingwekkend tempo poëzie, al dan niet in samenwerking met anderen. Meer dan de helft van haar oeuvre bestaat inmiddels uit bundels waarin Van Gasse taal en tekenwerk integreert, zoals in haar 'graphic poems' Sylvia (2010) en Zand op een zeebed (2015). Met Wassende stad verschijnt voor het eerst sinds het nogal hermetische Wenteling (2013) weer eens een illustratieloze bundel.
Met ruim honderd pagina's is Van Gasses Wassende stad dichtbevolkt. Misschien is het daarom dat de dichter voorafgaand aan de drie delen een leesinstructie opnam. Zij beschrijft daarin de menselijke neiging om te beknotten wat van nature woekert: 'We willen bebouwen wat in de aarde groeit, korten de klimplant tot een haag, snoeien de krulwilg tot hij onze zon niet meer wegneemt.' Van Gasses poëzie trekt zich van die beknotting niets aan: deze 'weerbarstige bouwsels van taal', zoals ze heten in het omvangrijke slotgedicht, bewegen alle kanten uit. In Wassende stad wemelt het van de onafgemaakte of juist cirkelende zinnen, terwijl Van Gasses beelden maar blijven uitdijen, soms op het vermoeiende af. Ze spreekt bijvoorbeeld van een wereld 'die zich ooit nog eens opblaast/ met het geweld van een vanbinnen rottende vrucht,/ een overrijpe bes, een te laat geplukte aardbei.' De vergelijking met de rottende vrucht is Van Gasse niet genoeg: die moet ook nog eens met twee mogelijkheden worden uitgewerkt.
De woekering vindt dus plaats in de taal, maar de leesinstructie spreekt ook op een ander niveau van een 'onbeheersbaar rizoom'. 'In de stad groeit iets', stelt Van Gasse: er ontwikkelt zich een kracht die zich niet zomaar grijpen laat. Maar het ligt niet in de aard van de bewoners van de wassende (dus ook: groeiende) stad om de teugels van de controle te laten vieren. De liefde proberen zij 'vast te zetten/ tussen bouten, planken, vijzen', de kolkende zee ligt 'achter betonnen ruggen' en de eigen positie markeren zij bij voorkeur door er een lijn omheen te trekken. Juist daaruit komt de onrust van Van Gasses stad voort: 'vanuit de orde die we er in proberen te scheppen.'
Uitbarsten
Wassende stad stelt daar een wereldbeeld tegenover waarin vaste kernen niet kunnen overleven, omdat ze voortdurend wegwaaien. Van Gasses personages bouwen huizen van 'plakband, pluis en snippers': een vaste woonst blijkt een illusie. Evenals tijdens de zwangerschap waarmee de dichter het groeien van de stad vergelijkt, kan er geen sprake zijn van stilstand. Niet voor niets keert in de bundel voortdurend het woord 'gespannen' terug: er staat altijd wel iets op uitbarsten.
Natuurlijk gaat daar ook dreiging van uit. 'De stad staat stil aan de klip/ tot er iets valt', tekent de dichter op, en elders duidt ze een uitkijkpost aan als 'een vogelnest boven een poel van bloed'. De wassende stad, 'die traag ademt', is voor Van Gasse allerminst pittoresk of idyllisch - eerder integendeel. De stad mag dan wel organisch groeien, maar de spanning op haar vel kan niet los gezien worden van de groepen die van dat organische geheel geen deel kunnen uitmaken. Voor sommigen van hen zijn de huizen ook letterlijk van plakband, pluis en snippers, of ze vallen in de verkeerde categorie sinds 'de voortijd, toen de mens/ de gestreepte vacht verloor/ en in kleuren werd opgedeeld.'
Een mooie uitwerking daarvan biedt het gedicht 'kanten stad', waarin Van Gasse het beeld van zwanen op de Brugse reien gebruikt om te reflecteren over de thematiek van raciale uitsluiting. Zij stelt in dat gedicht scherp op 'De zwaan// die als apartheid tussen de witte scheurt', waarbij 'apartheid' natuurlijk het Zuid-Afrikaanse systeem van rassensegregatie in herinnering roept. De zwaan maakt 'de reien wild en vrolijk', maar ze roept ook minder prettige vragen op: 'Welke talen spreekt zij, hoeveel/ ziektes kiemen in haar antraciet?' Waar de overige vogels simpelweg als witte vraagtekens worden aangeduid, wordt de zwarte zwaan als een mogelijk zieke 'ander' gemarkeerd. Tegen die achtergrond laat Van Gasse de zon, die slaapt 'als een sinaasappel tussen de bomen', 'haast mechanisch' opkomen: 'een worsteling, en dan de nacht -'. Het tafereel lijkt met andere woorden romantisch, maar er gaat een rauwe werkelijkheid achter schuil die met de stad blijft uitdijen, recht op de klippen af.
Terrorisme
Het meest expliciet benoemt Van Gasse dat gevaar als ze refereert aan terrorisme ('Op het einde van het gedicht/ rijdt een vrachtwagen door een muur van mensen') en de vluchtelingencrisis. In de reeks 'stadsvlucht' plaatst ze 'onze witte, inwisselbare gezichten' tegenover een minder bevoorrechte massa: 'Uit de stroom rijst een donkere, haast zwarte mensenzee.' Het getuigt van een focus op de actualiteit die, zeker ten opzichte van Wenteling, een nieuwe stap in Van Gasses oeuvre markeert. Tegelijkertijd zijn dit soort voorstellingen nog wat schematisch, en zou de thematiek prangender naar voren gebracht kunnen worden als die 'zwarte mensenzee' niet geanonimiseerd werd, maar werkelijk een stem kreeg.
Los daarvan leverde Van Gasse met Wassende stad een sterk gecomponeerde bundel vol beeldende en ritmische gedichten af, waarin de lezer zich kan bewegen zoals door een stad: steeds een ander kronkelend steegje in, om uiteindelijk uit te komen op een plaats die beklijft.
Wereldbibliotheek, 110 blz., 19,99 €.
Verberg tekst